DE SPEELMAN EN ZIJN VIOOL.
VIERDE BOEK, KAP. 100.

Gods zoon sprak tot zijn bruid: “Gij zult zijn als het instrument van den speelman, dat viool genoemd wordt, waaruit de speelman aangename geluiden te voorschijn roept. Hij beslaat het met zilver en versiert het uitwendig, opdat het er des te kostbaarder zal uitzien en verguldt het inwendig met blijvend goud. Zoo zult ook gij verzilverd zijn met goede zeden en met menschelijke wijsheid, opdat gij verstaan moogt, wat uw plicht is tegenover God en tegenover uwe mede-christenen en wat ziel en lichaam leidt naar eeuwig welzijn. En inwendig zult gij verguld zijn met ootmoed, zoodat gij niemand anders behagen wilt dan mij en niet vreest om den menschen ter wille van mij te mishagen.

Daarna doet de speelman drie dingen met zijn viool. Eerst wikkelt hij haar in een zijden doek, opdat zij rein blijve. Ten tweede doet hij haar in een foedraal, waarin zij bewaard kan worden. Ten derde doet hij een slot op het foedraal, opdat dieven de viool niet wegnemen. Zoo zult ook gij in reinheid gewikkeld zijn, zoodat verkeerde begeerten of daden u niet verontreinigen, maar dat gij streeft naar eenzaamheid, want de omgang van slechte menschen bederft goede zeden. Het slot beteekent dat gij nauwkeurig moet achtgeven op wat gij ziet en hoort, evenals op uw mond en uwe daden en handelingen, zoodat gij steeds bij uw handelingen op de wacht zijt, dat gij niet bedrogen wordt door de list van den duivel. De sleutel beteekent de Heilige geest, die uw hart zal openen, zooals het mij behaagt, tot mijn eer en nut.