KNUT FOLKESON.
VIERDE BOEK, KAP. 122.

Deze is mijn doodsvijand, want schertsend drijft hij met mij den spot. Hij doet wat hij wil en begeert. Hij is gelijk aan iemand, die op een smalle brug ligt, en aan wiens linker hand de grootste en gevaarlijkste diepte is, waaruit hij die er invalt nooit opkomt. Maar rechts is een schip, waarin hij springen kan en met moeite ontkomen, zoodat er hoop op redding is. Deze brug is het beeld van zijn betreurenswaardig en kort leven, waarin hij niet strijdt als een man, en niet voortgaat op den weg der deugd als een pelgrim maar lui ter neer ligt en verlangt om het water der lusten te drinken.

Twee mogelijkheden staan voor hem open: (Hij is van de brug opgestaan en) Wendt hij zich naar den linker kant, dat is geeft hij toe aan zijn lusten des vleesches, dan valt hij in de diepte der hel; maar springt hij in het schip, dan kan hij door arbeid ontkomen en gered worden, als hij een hard zoenoffer op zich neemt. Moge hij zich daarom spoedig bekeeren, opdat de vijand hem niet van de brug werpt, want dan zal hij roepen zonder gehoord te worden, en tot in alle eeuwigheid gepijnigd worden.

BIJVOEGSEL.
Dit was iemand, die water door het venster uitgoot op de bruid van Christus, toen zij door een nauwe straat ging. En zij zeide: “God late het u niet ontgelden in een andere wereld!” Daarop verscheen Christus voor haar (in de Mis) en zeide: “Die man, welke uit vijandschap water over u uitgoot, dorst naar bloed, hij heeft wereldsche verlangens en verlangt niet naar mij, maar treedt stoutmoedig tegen mij op. Hij vereert en bemint zijn eigen lichaam boven mij, zijn God, en sluit mij buiten zijn hart. Laat hij zich in acht nemen, opdat hij niet sterve door bloed!”
Dezelfde man leefde daarna slechts korten tijd en stierf aan een neusbloeding, zooals hem voorspeld was.