VRAAG 3, LAT. TEKST.

Daarna verscheen dezelfde monnik als te voren op zijn ladder en zeide: “O! Rechter, ik vraag u: Waarom gaaft gij ons zintuigen, indien wij ons niet bewegen mogen en leven volgens die zintuigen?
En waarom gaaft gij ons eten en drinken en andere aangename dingen tot onderhoud van het lichaam, zoo niet om te leven en te eten zoovel wij wenschen?
Waarom gaaft gij ons een vrijen wil, zoo niet om onzen eigen wil te volgen?
Waarom gaaft gij ons een hart en een wil, indien niet om lief te hebben wat het aangenaamst en het genoegelijkst is?”

De rechter antwoordde: “O! Mijn vriend, ik gaf den menschen zintuigen en verstand om den weg des levens te zien, dien lief te hebben en te volgen, en den weg des doods te ontvlieden. Ik gaf voedsel tot nooddruft van den mensch en tot onderhoud van zijn lichaam opdat de mensch kracht zou hebben voor geestelijk werk ter eere van God en opdat hij niet door onmatigheid ongeschikt voor den arbeid zou worden en verzwakken zou. Ik gaf den mensch een vrijen wil, opdat hij zijn eigen wil zou opofferen voor mij, zijn God, en aldus des te grooter loon krijgen. Ik gaf den mensch een hart, opdat hij daarin zou opsluiten zijn God, die ondoorgrondelijk is en overal aanwezig, en opdat de gedachte aan Hem en de vreugde im Hem zou zijn met mij en in mij.”