De maagd Maria sprak: “Mijn Zoon is als de koning, die een belangerijke stad had, waar zeventig hoofden waren, en in ieder district was er niet meer dan één, die den koning getrouw was. Toen zeiden zij, die trouw waren, tegen de trouweloozen, dat hun van den koning niets anders toekwam dan dood en verdoemenis. Daarom schreven zij aan een vrouw, die de vertrouwde des konings was, en verzochten haar voor hen te bidden. Zij vroegen haar ook den koning aan te moedigen om hen te vermanen, opdat zij zich daardoor zouden beteren.
Toen zij zich tot den koning wendde en hem om hun welzijn bad, antwoordde de koning: “Er wacht hun niets dan de dood en den dood zijn zij waard. Toch zal ik hun op uw bede twee woorden schrijven. In het eerste woord zijn drie dingen begrepen: ten eerste verdoemenis, die zij verdienden; ten tweede armoede, ten derde schande en oneer, van wege hun daden. Het tweede woord is, dat wie zich verootmoedigt genade zal krijgen en het leven behouden.”
Toen de brief des konings, waarin deze woorden geschreven stonden, den trouwelooze mannen bereikte, zeiden enkelen van hen: “Wij zijn even sterk als de koning, en daarom zullen wij ons verdedigen.” Anderen zeiden: “Wij bekommeren ons om leven noch dood en geven niet veel om wat komen zal.” Weer anderen zeiden: “Valsch en verzonnen is, wat wij hoorden, want de woorden in dezen brief kwamen nooit voort uit den mond des konings.”
Toen de trouwe mannen het antwoord hoorden, schreven zij voor de tweede maal aan de vrouw, die de dierbaarste vertrouwde van den koning was, en zeiden: “De trouweloozen gelooven noch de woorden des konings noch de onze; verzoek daarom den koning eenige teekens te zenden van geloofwaardigheid of wijsheid, waaruit zij besluiten kunnen, dat de woorden werkelijk uit den mond des konings zijn voortgekomen.” Toen de koning dat hoorde, zeide hij: “Twee dingen komen den koning toe: de kroon en het schild. Vooral de kroon mag niemand dragen dan de koning, en het schild des konings sticht vrede tusschen hen die twisten. Daarom zal ik hun de kroon en het schild zenden, misschien gelooven zij dan mijn woorden en zullen zij niet meer vertoornd zijn.”
Met dezen koning wordt mijn Zoon bedoeld, die de koning der glorie is en de Zoon van God en van mij. Zijn stad is de wereld, waar zeventig talen gevonden worden, en zeventig districten, en in iedere taal is er één, die mijn Zoons vriends is, want er is geen taal, waar geen vrienden van mijn Zoon gevonden worden, die hetzelfde geloof zijn toegedaan en dezelfde liefde koesteren. Maar ik ben de vrouw, die de vertrouwde des konings is.
En mijn vrienden, die weten, dat de wereld veel ongeluk verdiend heeft, zonden hun gebeden naar mij op en smeekten mij, mijn Zoon tot zachtheid te bewegen tegenover de wereld, en mijn Zoon, bewogen en verzacht door mijn gebeden en die Zijner Heiligen, zond de wereld de woorden uit Zijn mond, in eeuwigheid door Hem voorzien; en opdat zij door niemand als onwaar beschouwd zouden worden, draag ik om de waarheid er van te getuigen als bizonder teeken de kroon en het schild des konings; de kroon voor de macht, die sommigen gegeven werd tegenover booze geesten; het schild als het zinnebeeld der vrijheid, dat aan anderen gegeven werd om vrede te stichten tusschen hen, die het oneens zijn, en om oneenige harten te vereenigen en aan te manen tot eendracht en liefde. En mijn Zoons woorden zijn feitelijk niet meer dan deze twee, want zij houden niet anders in dan vloek en erbarming. Vloek over hen, die zich blijven verzetten tegenover God; erbarming voor hen, die zich verootmoedigen.”
Hierop sprak de Zoon tot de moeder en zeide: “Gezegend zijt gij! Gij zijt als de moeder, die uitgezonden werd om een vrouw voor den zoon te vinden. Zoo zond ik u naar mijn vrienden, welke met mij de ziel der uitverkorenen vereenigen tot een geestelijk huwelijk, zooals het God behaagt. Voor de groote barmhartigheid en liefde, waarmede gij voor de zielen ijvert, geef ik u daarom macht over de kroon en over het schild, opdat gij die niet alleen kunt geven aan twee menschen, maar ook aan anderen, naar het u behaagt. Gij zelf zijt vol barmhartigheid, en trekt daarom al mijn barmhartigheid naar de zondaars. Gezegend hij die u dient, want hij zal in leven noch sterven verlaten worden.”
Daarop sprak de moeder tot de bruid: “Er staat geschreven, dat Johannes de Dooper voor mijn Zoons aangezicht ging, maar niet allen zagen hem, want hij was in de woestijn. Zoo ga ik met mijn barmhartigheid vooraan het zoo zeer gevreesde oordeel van mijn Zoon. Zeg daarom uit mijn naam tot hem, die de kroon heeft, dat zoo vak hij mijn Zoons geest en warmte in zich voelt, hij over hem, die door de booze geesten bezocht wordt, de volgende woorden leze: Uit naam van God, den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest, Schepper van Hemel en Aarde en Rechter over al wat is, die tot onze redding Zijn gezegenden Zoon zond in den schoot der H. Maagd, gebied ik u, onreinen geest, ter wille van Gods glorie en de gebeden der Moeder Gods, dat gij het lichaam van dit door God geschapen schepsel verlaten zult, uit naam van Hem, die geboren werd uit de Maagd Maria: Jezus Christus, die één God is met God den Vader en met den Heiligen Geest. Zeg daarna uit mijn naam aan hem, die het schild heeft: Gij hebt mij vaak als uw zendeling naar God gezonden, opdat ik mijn Zoon voor u bidden zou.
Nu verzoek ik u, met mijn boodschap te gaan naar het Hoofd der H. Kerk; want al troonde zelfs Lucifer daar in eigen persoon, dan zouden toch mijn Zoons woorden vervuld worden, volgens Zijn wil. Als hij in Frankrijk komt en de vorsten voor hem verschijnen, dan zegge hij in hun tegenwoordigheid deze woorden: God, die met den Vader en den Heiligen geest de Schepper aller dingen is, Hij die zich verwaardigde neder te dalen in den schoot der maagd en de menschelijke natuur met Zijn godheid te vereenigen zonder Zijn godheid te verliezen, Hij die de menschen zoo met Zijn liefde omhelsde, dat, toen Hij de lans en de scherpe spijkers en al de folterwerktuigen voor zich zag, liever sterven wilde en Zijn spieren laten doorsnijden en handen en voeten doorboren dan de liefde opgeven, die Hij onveranderlijk voor de menschen koesterde, verwaardigde zich ter wille van Zijn lijden u, die tot nu toe oneenig zijt geweest, met elkander te verzoenen. Daarop zal hij, al naar Gods geest het hem ingeeft, hen onderhouden over de pijnen der hel en de vreugden des hemels, over het loon der rechtvaardigen en de smart der onrechtvaardigen.”
|