Gods moeder sprak: “Eenige jaren na mijn Zoons hemelvaart, toen ok eens zeer gekweld werd door het verlangen om bij mijn Zoon te zijn, zag ok een schitterenden engel, zooals ik vroeger had gezien, en die zeide tot mij: “Uw Zoon, die onze God is en Heer, zond mij om u te verkondigen dat nu de tijd voor u gekomen is om bij Hem te zijn en de kroon te aanvaarden, die u bereid is.” Ik antwoordde hem: “Kent gij den dag en het uur, waarop ik scheiden zal van deze wereld?” De engel antwoordde: “Uw Zoons vrienden zullen komen, om uw lichaam te begraven.” En toen de engel dit gezegd had, was hij niet langer zichtbaar en ik maakte mij gereed om de wereld te verlaten. Ik zwierf rond en bezocht, volgens mijn gewoonte, al de plaatsen, waar mijn Zoon geleden had.
Op zekeren dag, toen mijn hart verrukt was over Gods liefde, werd mijn ziel met zoo groote vreugde vervuld, dat zij zich nauwelijks beheerschen kon. En toen werd mijn ziel van het lichaam losgemaakt. En welke groote en heerlijke dingen mijn ziel toen zag, en met welke glorie God de Vader en de Zoon en de Heilige geest haar omgaven, dat kunt gij niet begrijpen, en dat wil ik u niet zeggen, voor uw ziel en uw lichaam van elkaar scheiden, hoewel ik er u iets van getoond heb in het dagelijksch gebed dat mijn Zoon u ingaf en u voorspelde. En zij, die met mij in huis waren, toen ik den geest gaf, wisten wel door het ongewone licht, dat zij zagen, welke goddelijke dingen er toen met mij gebeurden.
Daarop zond mijn Zoon Zijn vrienden, die mijn lichaam begroeven in Josafatsdal, en zij waren vergezeld van engelen, ontelbaar als zonnestofjes, doch de booze geesten durfden niet naderen. Vijftien dagen lag mijn lichaam in de aarde begraven, en daarna werd het door verscheidene engelen ten hemel gevoerd.
En dat oogenblik was niet zonder groote beteekenis, want in de zevende tijdruimte zal de opstanding des lichaams plaats grijpen, en in de achtste zal de zaligheid van ziel en lichaam volmaakt worden.
De eerste tijdruimte duurde van den oorsprong der wereld tot den tijd waarop Mozes de wet gaf, de tweede van Mozes tot de menschwording van mijn Zoon, de derde toen mijn Zoon den doop instelde en de oude wet lichter maakte, de vierde, toen Hij zelf met woorden predikte en anderen een voorbeeld was; de vijfde, toen mijn Zoon wilde lijden en sterven en opstond uit de dooden en Zijn opstanding bewees door zichtbare teekenen; de zesde toen Hij ten hemel opvoer en Zijn heiligen geest zond; de zevende, als Hij komt om te oordeelen en allen verrijzen zullen voor het oordeel; de achtste als alle door de profeten beloofde en voorspelde dingen verwezenlijkt worden.
En dan zal volmaakte zaligheid heerschen, dan zal God zichtbaar zijn in al Zijn heerlijkheid en zullen alle heiligen stralen als de zon en zal er geen droefenis zijn.”
|