De H. Birgitta zegt: “Toen ik zeer treurig en weenend aan het graf van onzen Heer stond, zag ik mijn Heer naakt en gegeeseld door de joden geleid om gekruist te worden, en toen bewaakten de joden Hem zorgvuldig. En ik zag dat een gat in den berg gehouwen was en dat de joden gereed waren om hun boosheid te volvoeren. En Onze Heer wendde zich tot mij en zeide: “Gij, die dit ziet, weet dat in deze bergkloof het kruis was opgesteld in mijn lijdensuur!”
En daarop zag ok, hoe de joden het kruis in de kloof van den berg opstelden en met hamers in het zand sloegen en het bevestigden met kleine houten nagels, opdat het kruis goed stevig staan zou en niet zou vallen. Toen het kruis aldus stevig was vastgezet, legden zij er haastig planken rondom die een houten trap vormden tot aan de plaats waar Zijn voeten aan het kruis genageld zouden worden, zoodat Hij, zoowel als die hem aan het kruis zouden nagelen, de trap op konden gaan en er op staan, terwijl zij Hem kruisten. Daarna bestegen zij de trappen en begeleidden Hem onder spot en schimp, en Hij besteeg de trap met blijden moed en als een onschuldig lam, dat den dood te gemoet gaat.
En toen Hij op de trap stond, strekte Hij vrijwillig en niet gedwongen den arm uit, opende de rechterhand en legde die op het kruis. En dadelijk doorstaken en kruisten de wreede joden en beulen die boosaardig en doorstaken haar met ijzeren spijkers, daar waar het been het hardst en het vastst was. En daarna trokken zij ruw Zijn linker hand op met touwen en kruisten die op dezelfde wijze. Daarop rekten zij Zijn heele lichaam vreeselijk uit aan het kruis en legden het eene scheenbeen over het andere en maakten de aldus samengevoegde voeten met twee spijkers vast en rekten de glorierijke ledematen zoo uit, dat alle aderen en spieren scheurden.
Toen dat gedaan was, zetten zij de doornenkroon weer op Zijn heilig hoofd, die zij van zijn hoofd genomen hadden, terwijl zij Hem kruisten, welke kroon Zijn geëerd hoofd zoo hevig stak, dat Zijn oogen met bloed doorloopen en de ooren verstopt werden door het bloed en het geheele gelaat en de baard besproeid werden met het rooskleurige bloed. Toen namen de ridders en degenen die Hem kruisten snel de trap weg, die zij voor het kruis gezet hadden. En toen bleef het groote kruis alleen over met mijn Heer aan het kruis gehecht.
En geheel van verdriet vervuld bij het aanschouwen van hun boosheid, zag ik Zijn door smart verpletterde moeder bevend en als half dood ter aarde liggen, en Johannes en haar zusters, die niet ver van den rechter kant van het kruis stonden, troostten haar. En het nieuwe verdriet, dat ik kreeg door mijn medelijden met Gods heilige moeder, roerde mij zoo diep, dat het was alsof een scherp zwaard met veel bittere pijn mijn borst doorstoken had. Langzamerhand stond zij op, Zijn eervolle moeder, alsof heel haar lichaam verstijfd was en keek naar haar Zoon. Haar zusters hielden haar vast, en zij stond daar als gestorven, levend doorstoken met het zwaard der smart. En toen haar Zoon haar en Zijn andere vrienden zag weenen, beval Hij haar met droeve stem aan Johannes aan. En toen was het wel te zien aan Zijn gebaren en Zijn uiterlijk en was het wel te hooren aan Zijn stem, dat Zijn hart uit medelijden met de moeder door de scherpste pijlen van het verdriet doorstoken was.
Zijn geliefde en fraaie oogen schenen half dood, Zijn mond was open en bloedig, het gelaat bleek en ingevallen, het heele lichaam bleek en bloedend, blauw en vermagerd door het voortdurend bloedverlies. En de huid van Zijn rein lichaam was zoo teer en fijn, dat bij den minsten slag een blauwe plek te voorschijn kwam. Af en toe trachtte Hij zich aan het kruis op te richten door het overgroote lijden en de foltering der langdurige, hevige pijnen. Af en toe ging de pijn van zijn ledematen en de doorstoken aderen en spieren die Hem vreeselijk lijden deden, naar het hart en zoo werd Zijn dood verlengd onder het bitterste en hardste lijden.
En toen Hij den dood nabij was, riep Hij uit angst en nood onder de overweldigende pijnen met luide en klagende stem: “O, Vader, waarom hebt gij mij verlaten?” Toen waren Zijn lippen bleek, de tong bloedig en was het lichaam ingevallen alsof Hij geen ingewanden had. En voor de tweede maal riep Hij onder de hevigste pijn: “O, Vader in uwe handen beveel ik mijnen geest.” En toen verhief het hoofd zich eenigszins, maar viel dadelijk weer neer en daarop gaf Hij den geest.
En toen Zijn moeder het zag, beefde heel haar lichaam van de grootste smart en droefheid en zij zou op den grond gevallen zijn, indien zij door andere vrouwen niet tegengehouden was. Op hetzelfde oogenblik trokken de handen zich was van de plaats waar de ijzeren spijkers zaten terug, tengevolge van de zwaarte van het lichaam. En toen werd Zijn lichaam opgehouden door de ijzeren spijkers waarmede de voeten gekruist waren. De vingers en armen en handen waren meer uitgerekt dan te voren. Zijn schouders en rug waren hard tegen het kruis gedrukt.
Toen riepen de joden, die in het rond stonden, en bespotten en beschimpten den Christus. Enkelen zeiden: “Maria, uw zoon is dood.” En anderen zeiden andere hoonende woorden. En terwijl de menigte rondom stond, kwam er iemand razend aangeloopen en stak een lans in de rechter zijde, zoo heftig en ruw, dat de lans er aan de andere zijde uitkwam. En toen de lans uit het lichaam getrokken werd, vloeide het bloed dadelijk als een stroom uit de wonde, en de punt van de lans en een deel van het blad kwamen rood uit het lichaam, besproeid en geverfd met bloed. En toen Zijn moeder Maria het zag, beefde zij van angst en droefheid en weende smartelijk, en het was duidelijk te zien aan haar gelaat en gebaren, hoe haar ziel doorboord was door het scherpe zwaard der smart.
Nadat dat gedaan was en de menigte vertrokken was, namen Zijn vrienden Hem van het kruis, en Zijn moeder nam Hem teeder in haar heilige armen, en neergezeten zijnde legde zij Hem op haar knieën, gewond en met bloed bedekt. En daarop droogde Zijn diep bedroefde moeder geheel Zijn lichaam en al Zijn wonden met linnen af en sloot Zijn oogen en kuste die en wikkelde Hem in fijn lijnwaad en toen droegen zij Hem onder geween en de grootste droefheid weg en legden Hem in het graf.
|