Op den feestdag van den heiligen Franciscus verscheen in zijn Kerk te Rome aan den anderen oever van den Tiber, de heilige Franciscus aan de bruid van Christus en zeide: “Kom naar mijn kamer om met mij te eten en te drinken.” En toen zij dit hoorde, maakte zij zich dadelijk voor de reis gereed om hem te Assisi te bezoeken. En toen zij daar vijf dagen geweest was en naar Rome dacht terug te keeren, ging zij de Kerk binnen om zichzelf en haar gevolg aan St. Franciscus aan te bevelen.
Toen verscheen hij voor haar en zeide: “Wees welkom, ik noodigde u op mijn kamer om met u te eten en te drinken. Maar gij zult weten, dat dit huis niet de kamer is, die ik u noemde, maar mijn kamer is de ware gehoorzaamheid, die ik altijd betrachtte, zoodat ik nooit was zonder iemand, die over mij beval. Want ik had altijd een priester bij mij, wiens bevelen ik ootmoedig gehoorzaamde, en die was mijn kamer. Doe ook zoo, want zoo behaagt het God. En het voedsel, dat mij het best verkwikte, was dat ik het liefst van alles mijn medebroeders onttrok aan de ijdelheid van het wereldsche leven om God te dienen met geheel hun hart.
En de vreugde daarover smaakte mij als het beste voedsel. En mijn drank was de vreugde, die ik had, als ik enkelen, die ik bekeerd had, God met alle kracht zag liefhebben en als ik hen onvermoeid zag in gebed en in godsvrucht en hen anderen zag aanmoedigen om goed te leven en oprechte armoede lief te hebben. Zie, dochter, deze drank maakte mijn ziel zoo blij, dat ik afkeer had van alle aardsche dingen. Ga daarom in mijn kamer en eet met mij dezen kost en drink met mij dezen drank, opdat gij u eeuwig met God verheugen zult.”
|