Ik ben de Koningin van de Hemel, de Moeder van God. Ik vertelde je dat je een broche op je borst moet dragen. Ik zal je nu beter laten zien hoe je dat doet.
Vanaf het begin, toen ik voor het eerst leerde over het bestaan van God was ik altijd bezorgd over mijn verlossing en religieuze voorschriften. Toen ik tot een meer volledige lering kwam dat God zelf mijn Schepper was en de rechter over al mijn daden, ging ik hem heel diep liefhebben en was ik voortdurend alert en waakzaam zodat ik hem niet zou beledigen in woord of daad. Toen ik leerde dat dat hij zijn wet en geboden aan zijn mensen had gegeven en zoveel wonderen door hem waren verricht, maakte ik een krachtig besluit in mijn ziel om Hem boven alles lief te hebben, en alle wereldse dingen werden mij bitter.
Vervolgens leerde ik dat God zelf de wereld zou verlossen en geboren zou worden uit een Maagd. Ik was zo verrukt van liefde voor hem dat ik aan niets anders dacht dan God en niets anders wilde dan Hem. Voor zover ik in staat was, trok ik me terug uit gesprekken en aanwezigheid van ouders en vrienden en gaf ik alles wat ik vergaard had weg aan de armen. Ik hield niets anders dan schraal voedsel en kleding voor mezelf.
Niets anders dan God maakte me blij. In mijn hart heb ik altijd gehoopt om te leven tot aan het moment van zijn geboorte en het misschien te verdienen om de onwaardige dienstmaagd van de Moeder van God te mogen zijn.
Ik beloofde in mijn hart, als hij het zou willen, om mijn maagdelijkheid te bewaren en nooit iets op aarde te bezitten. Maar als God het anders wilde, mijn wil was dat de zijne, niet de mijne vervuld zou worden, omdat ik erin geloofde dat hij tot alles in staat was en niks anders wilde dan het nuttigste voor mij.
En daarom vertrouwde ik al mijn wil toe aan de zijne. Toen de voorgeschreven tijd voor de presentatie van maagden in de tempel van de Heer was gekomen, was ik, dankzij de religieuze volgzaamheid van mijn ouders, ook aanwezig. Ik dacht bij mezelf dat niks onmogelijk was voor God, en dat, omdat hij wist dat ik niets anders verlangde en niets anders wilde dan Hem, hij in staat zou zijn mijn maagdelijkheid te bewaren, als dit hem behaagde: anders, laat zijn wil in vervulling gaan!
Na in de tempel naar alle geboden te hebben geluisterd, ben ik naar huis teruggekeerd, nog meer brandend van de liefde van God dan ooit tevoren, elke dag opgevlamd met nieuw vuur en verlangens van liefde. Om die reden heb ik mij nog meer teruggetrokken van al het andere en was ik dag en nacht alleen, veel vrezend dat mijn mond iets zou zeggen of mijn oren iets zouden horen wat in strijd zou zijn met de wil van God, of dat mijn ogen een beetje van de magische wereld zouden zien.
Hoewel ik dus zenuwachtig in mijn hart en alleen met mezelf was, al mijn hoop aan God toevertrouwend, kwam het bij me op om na te denken over Gods grote macht, hoe de engelen en alle schepselen hem dienen, en wat zijn onbeschrijflijke en oneindige heerlijkheid betekende. Toen ik me dit alles afvroeg, kreeg ik drie wonderbaarlijke visioenen. Ik zag een ster, maar niet zoals een die schijnt aan de hemel. Ik zag een licht, maar niet zoals een die schijnt in de wereld. Ik rook een geur, niet van kruiden of zoiets, maar onbeschrijflijk zoet, die me zo vervulde dat ik juichde van vreugde.
Precies op dat moment hoorde ik een stem, maar niet uit een menselijke mond. Ik was best bang toen ik het hoorde en vroeg me af of dit een illusie was. Toen verscheen er een engel van God in de schoonste menselijke hoedanigheid voor me, hoewel niet van vlees, en hij zei tegen me: “Wees gegroet, vol van genade!”
Bij het horen hiervan, vroeg ik me af wat dit kon betekenen of waarom hij me een dergelijke groet bracht, want ik wist dat ik onwaardig was voor zoiets, of voor zulk een goed iets, maar ook dat het voor God mogelijk was om alles te doen wat hij wilde. De engel zei daarop: "De nakomeling die in je geboren zal worden is heilig en zal de Zoon van God genoemd worden. Het zal gebeuren zoals God het wil.”
Noch achtte ik me zelf waardig, noch vroeg ik de engel ‘Waarom?’of ‘Wanneer zal het gebeuren?’ maar ik vroeg: “Hoe komt het dat ik, die niet eens een man kent, de onwaardige Moeder van God wordt?” De engel antwoorde me, zoals ik al zei, dat er niets onmogelijk is voor God, maar “Wat hij ook wil doen, het zal gebeuren.”
Toen ik de woorden van de engel hoorde, voelde ik de meest vurige wens om de Moeder van God te worden, en mijn ziel sprak zich uit van liefde: "Zie, hier ben ik, Uw wil geschiede in mij.” Precies toen en daar op dat woord, ontving ik mijn zoon in de baarmoeder met zulk een onbeschrijfelijke sensatie van mijn ziel en heel mijn lichaam. Toen ik hem in de baarmoeder had, droeg ik hem zonder pijn, zonder enige zwaarte of vermoeidheid in mijn lichaam. Ik was nederig op elke mogelijke manier, wetende dat ik de Almachtige droeg. Toen ik hem baarde, deed ik dat zonder enige pijn of zonde, net zoals ik hem had ontvangen, met zulk een sensatie van ziel en lichaam dat ik voelde alsof ik op de wolken liep.
Net zoals hij in mijn lichaam kwam, tot grote vreugde van al mijn ziel, dus tot grote vreugde van mijn hele lichaam, verliet hij mij, met mijn ziel vol vreugde en mijn maagdelijkheid ongedeerd. Toen ik naar hem keek en zijn schoonheid overwoog, mezelf onwaardig wetend voor zo’n zoon, sijpelde vreugde als druppels dauw door mijn ziel. Toen ik nadacht over de plaatsen waar, zoals ik door de profeten had geleerd, zijn handen en voeten aan het kruis genageld zouden worden, vulden mijn ogen met tranen en werd mijn hart verscheurd door verdriet. Mijn Zoon keek toen naar mijn huilende ogen en werd doodsbedroefd. Toen ik zijn goddelijke kracht overwoog, was ik weer getroost, me realiserend dat dit de manier was waarop hij het wilde en daarom was het de juiste manier en ik stemde overeen met zijn wil. Mijn vreugde was dus altijd gemengd met verdriet.
Toen de tijd van mijn Zoons lijden was aangekomen, grepen zijn vijanden hem vast. Ze sloegen hem op zijn wang en in zijn nek en spuugden op hem en bespotten hem.
Toen hij naar de pijler werd geleid, deed hij zelf zijn kleren uit en plaatste zijn handen op de pijler, en zijn vijanden bonden ze vervolgens genadeloos vast. Vastgebonden aan de pijler, zonder enige vorm van dekking, net zoals hij was geboren, stond hij daar en onderging hij de schaamte van zijn naaktheid. Zijn vrienden waren gevlucht, maar zijn vijanden waren klaar voor actie. Ze stonden er aan alle kanten en geselden zijn lichaam, dat zonder enige vlek en zonde was. Ik stond vlakbij en, tijdens de eerste zweepslagen, viel ik flauw. Toen ik bijkwam, kon ik zien hoe zijn lichaam geslagen en gegeseld was tot op het bot. Wat zelfs nog vreselijker was, was toen ze de zwepen terugtrokken, de zware riemen verscheurden zijn lichaam.
Zoals mijn zoon daar helemaal bebloed en bedekt met wonden stond, zodat geen enkel mogelijk plekje waar hij geslagen kon worden was achtergelaten, vroeg iemand in geestverrukking: “Gaan jullie hem onveroordeeld vermoorden?” En weldra sneed hij zijn gebonden handen los. Toen deed mijn Zoon zelf zijn kleren weer aan. Ik zag dat de plaats waar mijn Zoon had gestaan bedekt was met bloed en afgaand op zijn voetafdrukken kon ik vertellen waar hij had gelopen, omdat overal waar hij was gegaan de grond doorweekt was met bloed. Ze hadden geen geduld met hem om hem zich aan te laten kleden, maar duwden en trokken hem om op te schieten. Terwijl mijn Zoon werd afgevoerd als een dief, droogde hij het bloed uit zijn ogen.
Eenmaal hij veroordeeld was, plaatsten ze het kruis op hem om het te dragen. Hij droeg het voor een tijdje, maar toen kwam er iemand langs die het voor hem droeg. Terwijl mijn Zoon naar de plek van zijn lijden toeging, stootten sommigen hem in de nek, terwijl anderen him in zijn gezicht sloegen. Hij werd zo hard geslagen en met zoveel kracht dat, alhoewel ik niet zag wie hem sloeg, ik het geluid van de klap duidelijk hoorde. Toen ik met hem de plaats van zijn lijden bereikte, zag ik alle gereedschappen voor zijn dood klaarliggen. Toen mijn zoon daar aankwam, nam hij zelf zijn kleren af, terwijl de knechten tegen elkaar zeiden:
”Dit zijn onze kleren en hij zal ze niet terug krijgen, aangezien hij tot de dood veroordeeld is." Mijn zoon stond daar naakt zoals hij was geboren, wanneer iemand op hem af kwam rennen en hem een sluier aanbood waarmee hij in vreugde zijn schaamte bedekte. Toen grepen zijn wrede beulen hem vast en strekten hem uit op het kruis, eerst nagelden ze zijn rechterhand aan de balk dat een gat had voor de nagel. Ze doorstoken zijn hand op de plek waar het bot meer steviger was. Met een touw trokken ze zijn andere hand op en bevestigden het op eenzelfde wijze aan de balk. Daarna kruisigden ze zijn rechtervoet met de linker er bovenop, gebruikmakend van twee nagels zo dat al zijn pezen en aderen overspanden en barstten.
Daarna plaatsten ze de kroon van doorns[1] op zijn hoofd en het sneed zo diep in mijn Zoons eerbiedwaardige hoofd dat het stromende bloed zijn ogen vulde, zijn oren verstopt en zijn baard verkleurd toen het omlaag liep. Toen hij gewond en bloedend aan het kruis stond, voelde hij medelijden voor mij, die er in tranen bij stond, met zijn bebloede ogen in de richting van Johannes mijn neef kijkend, me aan hem toevertrouwend.
Ondertussen hoorde ik sommige mensen zeggen dat mijn Zoon een dief was, anderen dat hij een leugenaar was, anderen dat niemand de dood meer verdiende dan mijn Zoon. Door het horen van al dit, hervatte mijn verdriet zich. Maar zoals ik al eerder zei, toen de eerste nagel in hem was gestoken, schokte die eerste klap me zo erg dat ik flauwviel als dood, mijn ogen in duisternis, mijn handen en voeten trillend. In de bitterheid van mijn verdriet was ik niet in staat om te kijken, totdat hij volledig was vastgemaakt aan het kruis. Toen ik opstond, zag ik mijn Zoon daar in ellende hangend en in mijn grondige verbijstering kon ik, de meest verdrietige Moeder, door het verdriet nauwelijks op mijn voeten staan.
Mij en mijn vrienden ontroostbaar huilend ziende, riep mijn Zoon met een luide stem huilend uit: “Vader, waarom heb je me verlaten?” Het was alsof hij wilde zeggen: “Er is niemand die zich over mij ontfermt, behalve U, Vader.” Op dat moment leken zijn ogen half dood, zijn wangen waren ingevallen, zijn gezicht somber, zijn mond open en zijn tong bloederig. Zijn maag werd meegezogen in de richting van zijn rug, alle vocht verbruikt, alsof hij geen wezenlijke organen had. Zijn hele lichaam was bleek en loom, te wijten een het verlies van bloed. Zijn handen en voeten waren stug gespannen, naar het kruis toegetrokken en aangepast naar de vorm van het kruis. Zijn baard en haren waren volledig doorweekt met bloed.
Daar stond hij, gekneusd en doodsbleek, en alleen zijn hart was nog vers, want het was van het beste en sterkste lichaamsgestel. Van mijn vlees had hij een zeer zuiver en goed volbracht lichaam ontvangen. Zijn huid was zo dun en zacht dat indien het ook maar een beetje aangetast werd, het bloed er onmiddelijk uit zou vloeien. Zijn bloed was zo vers dat het op zijn pure huid gezien kon worden. Juist omdat hij het allerbeste lichaamsgestel had, voerden leven en dood een strijd in zijn gewonde lichaam. Op bepaalde momenten steeg de pijn in zijn ledematen en pezen op tot zijn nog krachtige en ongebroken hart en bracht hem ongelooflijke pijn en lijden toe. Op andere momenten ging de pijn vanuit zijn hart tot in zijn gewonde ledematen en op die manier verlengde het bitter zijn dood.
Omringd door deze ellende, keek mijn Zoon naar zijn vrienden, die huilden en die liever de pijn zelf zouden hebben gedragen door zijn hulp of brandden liever in de hel dan hem zo gemarteld te zien. Zijn verdriet over het verdriet van zijn vrienden overtrof alle bitterheid en beproevingen die hij in lichaam en hart had verdragen, dankzij de tedere liefde voor hen. Toen huilde hij, door de overweldigende benauwende pijnen van zijn menselijke natuur, uit naar de Vader: ”Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest." Toen ik, zijn meest verdrietige Moeder, die woorden hoorde, huiverde mijn hele lichaam met de bittere pijn van mijn hart.
Zo vaak als ik sindsdien aan die verdrietige uitroep heb gedacht, is het nog steeds aanwezig en klinkt het vers in m’n oren. Toen zijn dood naderde en zijn hart barstte van geweldadige pijn, begon hij stuiptrekken te krijgen over zijn hele lichaam en zijn hoofd hief zich wat op en viel dan weer omlaag, zijn mond viel open en zijn tong was helemaal bloederig. Zijn handen trokken zich een beetje terug van de plek waar ze waren doorstoken en zijn voeten moesten meer het gewicht van zijn lichaam dragen. Zijn vingers en armen strekten zich vanzelf wat uit en zijn rug was strak verstijfd tegen het kruis.
En sommigen zeiden tegen mij: "Maria, je Zoon is dood." Anderen zeiden: "Hij is overleden, maar hij zal weer verrijzen." Toen iedereen weg ging, kwam een man en stak, met zoveel kracht een lans in zijn zijde, dat het er bijna aan de andere kant uitkwam. Toen de speer werd ingetrokken, bleek de punt rood van bloed. En het leek alsof mijn eigen hart doorstoken was toen ik mijn Zoon’s hart doorstoken zag. Toen werd hij van het kruis afgehaald. Ik nam zijn lichaam op mijn schoot; het was als een melaatse, helemaal doodsbleek. Zijn ogen waren levenloos en vol met bloed, zijn mond was koud als ijs, zijn baard als gevlochten, zijn gezicht verstijfd. Zijn handen waren zo stijf geworden dat ze niet verder omlaag gebogen konden worden dan tot ongeveer zijn navel.
Ik had hem op mijn knie net zoals hij aan het kruis had gehangen, als een stijve man in al zijn ledematen. Daarna legden ze hem in een schone linnen doek en met mijn linnen kleed droogde ik zijn wonden en zijn lichaam en heb daarna zijn ogen en mond gesloten, die open waren gebleven toen hij stierf. Toen plaatsten ze hem in het graf. Hoeveel liever was ik daar levend in geplaatst met mijn Zoon, als het zijn wil was geweest! Nadat deze dingen gebeurd waren, kwam goede Johannes en bracht me naar zijn huis.
Zie dan, mijn dochter, wat mijn Zoon voor jou heeft ondergaan!
[1] Boek 7 - Hoofdstuk 16: "Toen dat gedaan was, zetten zij de doornenkroon weer op Zijn heilig hoofd, die zij van zijn hoofd genomen hadden, terwijl zij Hem kruisten, welke kroon Zijn geëerd hoofd zoo hevig stak, dat Zijn oogen met bloed doorloopen en de ooren verstopt werden door het bloed en het geheele gelaat en de baard besproeid werden met het rooskleurige bloed."
|