De milde vraag van de Moeder aan de bruid en het bescheiden antwoord van de bruid aan de Moeder, en het praktische antwoord hierop van de Moeder en over de vooruitgang van goede mensen onder de goddelozen.
BOEK 1 - HOOFDSTUK 22

De moeder sprak met de Zoon van de bruid, zeggende: “Jij bent de bruid van mijn Zoon. Vertel me wat je op je hart hebt en wat je zou willen”. De bruid antwoordde haar: “Mijn Lieve Vrouwe, dat weet u, want u weet alles.” De Heilige Maagd zei hierover: “Hoewel ik alles weet, zou ik graag willen dat je het mij vertelt, terwijl de hier aanwezige personen er naar luisteren.” De bruid zei: “Mijn Lieve Vrouwe, ik ben voor twee dingen bang. Ten eerste,” zei ze, “ben ik bang dat ik niet zoveel huil om mijn zonden of me ervoor verontschuldig als ik zou willen. Ten tweede ben ik verdrietig omdat uw Zoon veel vijanden heeft.”

De Maagd Maria antwoordde: “Ik geef je drie remedies voor je eerste zorg. Denk allereerst na over hoe alle dingen die een geest hebben, zoals padden of andere dieren, het moeilijk hebben van tijd tot tijd, ook al leeft hun geest niet voor eeuwig, maar sterven ze met hun lichaam. Echter leeft jouw geest en die van iedere menselijke ziel voor eeuwig. Denk ten tweede aan de barmhartigheid van God, want er is niemand van zodanige aard die zulke zondaars zijn dat hun zonde niet vergeven wordt, als zij tenminste bidden met het besluit om zich te verbeteren en met berouw. Denk ten derde na over hoeveel roem de ziel wint wanneer zij voor eeuwig met God en in Gods heerlijkheid leeft.

Ik geef je drie remedies voor je tweede zorg over de vele vijanden van God. Bedenk ten eerste dat jouw God en jouw Schepper en die van hun ook hun rechter is en dat zij hem nooit weer zullen veroordelen, ook al tolereert hij hun goddeloosheid geduldig voor een tijd.

Herinner je ten tweede dat zij kinderen van verdoemenis zijn en hoe moeilijk en ondraaglijk het zal zijn voor hen om tot in de eeuwigheid in het vuur te branden. Ze zijn de meest goddeloze dienaren die geen erfdeel ontvangen. Maar misschien zul je zeggen: “Zou dan niet iemand voor hen moeten preken?” Natuurlijk! Onthoud dat goede mensen vaak aangetroffen worden tussen de kwade. En dat pleegkinderen soms weglopen van wat goed is, zoals de verloren zoon die naar een ver land vertrok en een slecht leven leidde.
Maar soms prikkelt de preek hun geweten en keren ze terug naar de Vader, even welkom dan omdat ze voorheen zondaars waren. Iemand moet dus speciaal voor hen preken, want ook al ziet de priester dan slechts goddelozen voor zich, zou hij bij zichzelf moeten denken: “Misschien zijn er tussen hen die kinderen van mijn Heer willen worden. Ik zal daarom voor hen preken.” Zo’n priester zal een hele grote beloning ontvangen.

Bedenk op de derde plaats dat goddelozen toegestaan zijn om verder te leven als beproeving voor de goede mensen, zodat zij, verbitterd door de gewoontes van de goddelozen, hun beloning kunnen krijgen als een vrucht van geduld. Je kunt dit beter begrijpen door het gebruik van een voorbeeld. Een roos ruikt zoet, ziet er mooi uit, is zacht om aan te raken, maar het groeit alleen te midden van doornen die scherp zijn om aan te raken, lelijk om naar te kijken en geen aangename geur afgeven.

Evenzo, kunnen goede en rechtvaardige mensen, hoewel zij zachtaardig door hun geduld, prachtig van karakter en lieflijk in hun goede voorbeeld zijn, geen voortgang boeken of op de proef gesteld worden behalve dan door de goddelozen. De doorn is soms de bescherming voor de roos, zodat zij niet geplukt wordt voordat zij vol in bloei staat. Evenzo bieden de goddelozen de goede mensen de mogelijkheid hen niet in zonde te volgen, wanneer, vanwege de goddeloosheid van anderen, de goeden weerhouden worden van verderf door mateloos feestvieren of andere zonden. Wijn behoudt zijn kwaliteit niet goed, behalve in bezinksel en zo kunnen goed en rechtschapen mensen ook niet goed blijven en vooruitgang boeken in de deugden zonder op de proef te worden gesteld en door vervolgd te worden door de onrechtvaardigen. Wees dus gastvrij naar de vijanden van mijn Zoon. Onthoudt dat hij hun rechter is en, als rechtvaardigheid erom vraagt dat hij ze allemaal vernietigt, kon hij zij in één moment wegvegen. Tolereer hen, zolang als hij ze tolereert!”