Gods bruid zag de Konigin van de Hemel, de Moeder van God, met een kostbare kroon op het hoofd en het haar loshangend over de schouders, schitterend van wonderbare en onbegrijpelijke schoonheid. Gehuld in een gouden kleed, glinsterend van onuitsprekelijke glans, in een hemelblauwe mantel, even helder van kleur als de hemel zelf.
Toen Gods bruid zich zeer verbaasde over zo’n schoon gezicht en verrukt stond van bewondering, verscheen plotseling de Heilige Johannes de Doper tot haar en zei: “Luister nauwkeurig naar wat dit allemaal betekent: De Kroon betekent, dat zij Koningin en Heerseres is, en Moeder van de Koning der engelen. Haar loshangend haar betekent, dat zij onbevlekt is en een reine maagd. De mantel, die blauw schijnt als de hemel, betekent, dat alle wereldse dingen als dood voor haar waren (in haar hart en wil.) Het gouden kleed betekent dat zij inwendig en uitwendig gloeide van goddelijke liefde.
En Jezus Christus, haar Zoon, plaatste in haar kroon zeven lelies, en tussen de lelies zette Hij zeven kostbare stenen. De eerste lelie is haar ootmoed, de tweede is haar vreeze Gods, de derde is haar gehoorzaamheid, de vierde haar geduld, de vijfde haar standvastigheid, de zeste haar mildheid, want zij geeft mild aan allen die haar erom vragen. De zevende is haar barmhartigheid in nood, want in welke nood de mens ook is, indien hij haar met geheel zijn hart aanroept, zal hij barmhartigheid door haar verkrijgen en gered worden.
Tussen deze schitterende lelies heeft haar Zoon zeven kostbare stenen gezet. De eerste steen is haar onovertreffelijke deugd, want er is geen deugd in enig geestelijk of lichamelijk wezen, die zij niet in hogere mate bezit. De tweede steen is de volmaaktste reinheid, want de Koningin van de Hemel was zo rein, dat geen enkele vlek of zonde bij haar te vinden was, van af haar eerste intrede in de wereld tot aan haar laatste dag. En al de geesten uit de afgrond konden bij haar geen smet vinden zo groot als de punt van een naald. Zij was waarlijk de allerreinste en het betaamde de Koning van de engelen tegenover alle engelen en mensen in niets anders te vertoeven dan in het reinste en heerlijkste lichaam. De derde steen was haar schoonheid, want God wordt voortdurend door Zijn engelen voor de schoonheid van Zijn moeder geëerd, en de vreugde van alle heilige engelen en heilige zielen wordt door haar schoonheid verhoogd.
De vierde kostbare steen van de kroon is de wijsheid van de Maagd Maria, want zij is vervuld van alle wijsheid Gods en alle wijsheid wordt door haar volmaakt. De vijfde steen is haar kracht en macht, want zij is zo sterk en machtig door God, dat zij al wat geschapen is omver kan werpen. De zesde steen is haar helderheid, want zij schijnt zo helder, dat de engelen, wier ogen helderder zijn dan het licht, door haar bestraald worden en de duivels het niet wagen naar haar glans op te zien. De zevende steen is de volkomenheid van alle lieflijke vreugde en alle geestelijke zoetheid, die in haar zo volmaakt zijn, dat er geen vreugde is, die door haar niet vergroot wordt, en geen genot, dat door haar niet inniger wordt en volmaakter door haar heilig aangezicht. Want zij is vervuld van genade en barmhartigheid boven alle heiligen. Zij is het vat der reinheid, waarin het Brood der engelen lag en waarin alle lieflijkheid en alle schoonheid zijn.
Haar Zoon zette deze zeven stenen tussen de zeven lelies die in haar kroon waren. Daarom zul je, haar Zoon’s bruid, haar eren en loven met geheel je hart, want voorwaar, zij is alle lof en eer waardig.
|