Ik ben de Schepper van alles en door niemand geschapen. Onder alles wat ik gemaakt heb, heb ik niets gemaakt van zoo groote waarde als den mensch, dien ik bestemde als heerscher over alles, wat op aarde geschapen is. En ik gaf hem eveneens verstand om van alles tot zijn voordeel gebruik te maken en tot zijn nooddruft en opdat hij mij loven zou voor de genade, die ik hem gegeven heb. Maar onder alle schepselen is er geen, die mij tot zoo groote gramschap opwekt als de mensch. Alles volgt mijn gebod op, uitgezonderd de mensch.
Ik zeide u tevoren, dat ik was als een koning, die goede wijngaarden plantte, welke gedurende langen tijd goede vruchten droegen. En welke waren die wijngaarden anders dan de kloosterorden en de besluiten door Heilige mannen ingesteld, waardoor zij die dorst hadden gelescht en verfrischt werden, die koud waren verwarmd werden, die trotsch en hoovaardig waren verootmoedigd, en die blind waren verlicht.
En nu klaag ik, omdat de schutting en omheining der wijngaarden omvergeworpen en verwijderd is, de wachten slapen en de dieven dringen er binnen, de wortels zijn door mollen opgegraven, de ranken door de droogte verlept en de druiventrossen door den wind afgewaaid en onder de voeten vertrapt. Maar opdat de wijn niet geheel verdwijnen zal, zal ik een nieuwen wijngaard planten, waarheen gij de wijnstokken van mijn woorden dragen zult; mijn vriend zal dien planten, en ik zelf, God, zal den wijngaard bemesten met mijn genade.
En naar dezen wijngaard zal ik wachten zenden, die ’s nachts niet zullen slapen. Ik zal hem omheinen met goddelijke liefde. Ik zal de wortels van den goeden wil er in vastmaken, en die zullen niet opgegraven worden door de verleidingen des duivels. Ik zal de wijnranken zijner daden verspreiden. Ik zal de druiventrossen van zijn goeden naam en van zijn vroomheid zoet maken voor velen. Daarom moet gij, die de ranken dragen zult, sterk en standvastig zijn in het dragen, gewillig en waakzaam in het nemen en ontvangen, trouw en voorzichtig in het waken, opdat de duivel u niet bedriegt. Maar, hij die de loten plant, moet op zijn hoede zijn en zorgvuldig opletten dat hij ze op de geschikte plaats zet, nauwkeurig en bedachtzaam zorg dragen, dat hij ze beschut voor koude en vorst, zon en hitte.
Daarom wees standvastig en heb mij lief met geheel uw hart! Ontvlied allen hoogmoed en neem allen ootmoed in acht. Bewaar uw mond en heel uw lichaam, tot mijn eer. Gehoorzaam mijn gebod. Onderzoek steeds uw geweten, om te zien, waar en in welke mate gij mijn gebod hebt overtreden. Sta aanstonds op, indien gij valt. Bekommer u niet om de eer der wereld of haar vrienden, door mij wordt u alles zoet. En als gij mij volmaakt bemint, wordt zonder mij, alles wat de wereld toebehoort, u bitter als gal.
|