DE LOFZANG “AVE MARIS STELLA.”
Boek 9 - KAP. 8

Christus sprak tot Zijn bruid, toen zij in het klooster te Alvastra was, en zeide : “Ga naar Rome en blijf daar, totdat gij den Paus en den Keizer ziet, en spreek tot hen uit mijn naam de woorden, die ik u zeggen zal.” Aldus kwam de bruid van Christus naar Rome op haar twee-en-veertigste jaar en bleef daar op Gods bevel vijftien jaar, voordat Paus Urbanus V en Keizer Karel van Bohemen naar Rome kwamen, aan wie zij de Openbaringen over de verbetering en het herstel der Kerk en haar regel overbracht. En gedurende de vijftien jaar dat zij in Rome was, vóor de komst van den Paus en den Keizer, kreeg zij vele Openbaringen over den toestand van Rome, waarin Onze Heer Jezus Christus de inwoners van Rome berispte en hun hun overtredingen en zonden verweet en hen dreigde met strenge straffen.

En toen deze Openbaringen aan de inwoners van Rome gegeven waren en voorgelezen werden, ontstond er een doodelijke vijandschap en haat jegens de H. Birgitta, ten gevolge waarvan sommigen dreigden haar levend te verbranden, anderen haar bespotten, haar krankzinnig noemden en uitscholden voor heks. En de H. Birgitta droeg en verdroeg geduldig hun haat en smaad, maar zij vreesde dat haar bedienden en haar andere vrienden en familieleden, die haar vergezelden, onder den invloed van dien spot zouden komen en afvallig zouden worden. Daarom dacht zij er over eenigen tijd weg te gaan om de booze woede te ontvluchten ; doch zij waagde het niet ergens heen te trekken zonder het uitdrukkelijk bevel van Christus, want gedurende de acht-en-twintig jaar dat zij haar vaderland verlaten had, trok zij nooit naar een stad, land, noch bedevaartsplaats zonder dat Christus het haar bevolen had.

Toen de H. Birgitta bad om een goddelijk antwoord hierop, sprak Christus en zeide : “Gij wenscht te weten of ik wil dat gij langer hier in Rome blijven zult, waar vele uwer vijanden het op uw leven gemunt hebben, of dat gij u eenigen tijd aan hun boosheid onttrekken zult. Ik antwoord u, dat daar gij mij hebt, gij niemand behoeft te vreezen. Ik zal met den arm van mijn macht hun boosheid tegenhouden, opdat zij u geen kwaad kunnen doen. En hoewel mijn vijanden mij met mijn eigen toestemming hebben gekruist, zullen zij nochthans u niet kunnen dooden, noch u kwaad berokkenen.”

Verder verscheen haar bij dezelfde gelegenheid de glorierijke Maagd Maria, en zeide : “Mijn Zoon, die macht heeft over menschen en duivels en over al wat is, houdt onzichtbaar al hun booze plannen en streken tegen. En ik zal voor u en de uwen een beschermend schild zijn tegen alle aanvallen van uwe geestelijke en lichamelijke vijanden. Daarom wil ik, dat gij en uwe dienaren iederen avond te zamen komen en den lofzang zingen, “Ave maris stella”, en ik zal u hulp geven in al uwe moeilijkheden.”

Ten gevolge daarvan bepaalde heer Petrus Olofsson, die sinds negen-en-twintig jaar haar biechtvader was, en die vaan haar dochter vrouwe Catharina, in zaliger nagedachtenis, dat men in haar orde dagelijks dien lofzang zingen zou, verzekerende dat de H. Birgitta zelf gezegd had dat dit gebeuren zou, volgens bevel der glorierijke maagd, omdat de glorierijke maagd zelf beloofd had, dat zij met bizondere genade beschermen zou en inspireeren met de zoetheid en zegen des Heiligen Geestes deze orde, die door haar Zoon aan haar gewijd was.