Boek 5
KAPITTEL 1, ZWEEDSCHE TEKST.
VRAAG 1, LAT, TEKST.

De heilige Birgitta zeide: “Ik zag in den hemel een stoel, waarop onze Heer Jezus Christus zat als rechter, en de maagd Maria zat aan Zijn voeten en een ontelbare heirschare van engelen en Heiligen. En een zeer geleerde monnik verscheen op de hoogste sport van een ladder, die op den grond stond en tot aan den hemel reikte. En de monnik scheen tegen den rechter te spreken met ongeduldige gebaren. Hij scheen onrustig en zichzelf geen meester, alsof hij vol bedrog en boosheid was, en vroeg: “O rechter, ik vraag u, gij gaaft mij mijn mond, waarom mag ik niet spreken, zooals het mij belieft?
Gij gaaft mij ooren, waarom mag ik de dingen niet hooren, die mij believen?
Gij gaaft mij oogen, waarom mag ik er niet mee zien wat mij behaagt?
Gij gaaft mij handen, waarom mag ik er niet mee doen, wat mij aangenaam en genoegelijk is?
Gij gaaft mij voeten, waarom mag ik niet gaan volgens mijn begeerte?”

De rechter, die op den stoel zat en wiens gebaren zeer bescheiden waren en kalm, antwoordde en zeide: “O! Mijn vriend, ik gaf u een mond, opdat gij op verstandige wijze spreken zoudt over de behoefte en het nut van uw ziel en uw lichaam alsook over de dingen die strekken tot Gods eer. Ten tweede gaf ik u oogen, opdat gij booze dingen zien zoudt en ze ontvlieden en de goede dingen die gij zaagt navolgen. Ten derde gaf ik u ooren, opdat gij luisteren zoudt naar de dingen, die waar zijn en welvoegelijk. Ten vierde gaf ik u handen opdat gij er mee doen zoudt, wat noodzakelijk is voor het lichaam en onschadelijk voor de ziel. Ten vijfde gaf ik u voeten, opdat gij de liefde voor de wereld ontvlieden zoudt en gaan, daar waar rust is voor uw ziel en naar mij, uw schepper en verlosser.”